Zeven jaar heb ik gewacht. En waarop?
De straatlantaarns zijn net aangesprongen en verstrooien hun licht. Tientallen jongens en meisjes wandelen door de schemerige straten, kriskras door elkaar heen. Sommigen kijken naar de grond, anderen omhoog, en enkele om zich heen. Niemand ziet mij. Ik kijk door ruiten van groen glas met fluorescerende rode letters en probeer hen weg te denken. Hier voel ik me ook al niet thuis.
Zeven jaar? Misschien wel veel langer dan zeven jaar!
Om de hoek loop ik tegen windvlagen op. Door de alcohol in mijn bloed voel ik me een held, die het leven aankan. Dat is wel het minste. En het komt goed uit. Ik hou van positieve gedachten bij het slapengaan; anders droom ik slecht. Liefst denk ik niet aan de volgende dag. Dat zou dan weer een dag zijn, die er uitziet als een prikkeldraadversperring.
Zij. Alleen dat woord doet me me al afvragen wie ik daarmee kan bedoelen. Zij is een abstract begrip, een soort vacuüm waarin van alles past. In ieder geval een vrouw, wat anders? Een vrouw, die misschien onvindbaar is. Of vervaagd in de tijd. Ik weet het niet meer. Zeven jaar is een lange tijd.
Een man, die een bouvier uitlaat, loopt langs me. Hij draagt een lange bontjas. De hond kijkt me even aan.
Zeven jaar geleden moet ik gelukkig zijn geweest. Dat kan niet anders. Maar ook dat herinner ik me niet zo goed meer. Dat is het probleem met herinneringen. Ze vervagen en vervormen. Ze proberen te veranderen, gewoon om je op de proef te stellen. Maar ik weet zeker dat ze bij me was. Zij hoorde bij me, liep naast me langs de huizen en hield mijn hand vast. Soms liep ik te snel en dan hijgde ze. Maar ze liet me niet los. Want ze hield van me.
Totdat ik onzichtbaar werd. Toen vergat ze me. Maar ik haar niet.
Nu heeft ze vele gedaanten. De afgelopen zeven jaar heb ik ze allemaal gezien. Ze is als een godin, die overal is en zich graag voor me verbergt. Soms zie ik haar plotseling onder de jonge populieren naderen. Is ze het echt? Ik ren naar haar toe, althans in gedachten, want mijn voeten zijn aan de grond vastgenageld. Wat moet ik doen? Haar kussen en omhelzen? Een hand geven? Glimlachen en zeggen: ‘Waar ben je toch zo lang gebleven?’
Zo sta ik dan in twijfels. Totdat zij me voorbijloopt. Nog steeds kan ze me niet zien. Pas als zij me ziet, dan zal iedereen dat doen.
TW (2009)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten